de gehoor heeft gegeven aan de uitspraak van de Commissie
van 26 november 2012 (CvB 12-03).
Na ontvangst van de pleitnotitie is het hoofdbestuur verzocht
een verweerschrift op te stellen. Dit verweerschrift is ontvangen
op 29 april 2013. Het verweerschrift is ter voorbereiding op de
hoorzitting ook aan de heer Hassing toegezonden.
Op verzoek van de heer Hassing wordt het onderhavige beroep
behandeld nadat de Commissie uitspraak heeft gedaan over de
kwestie bekend als‘Hassing - Hoofdbestuur, onbehoorlijk bestuur
(CvB 13-01)’.
Samenvatting van het beroep van de heer Hassing:
De heer Hassing is van mening dat het besluit van het hoofdbe-
stuur om hem thans het lidmaatschap op te zeggen – gelet op,
zowel de hele voorgeschiedenis van de kwestie ‘Kiev 2011’, als in
de procedure tot zijn ontzetting uit het lidmaatschap, evenals in
de uitvoering van de uitspraak van de Commissie (CvB 12-03) - in
strijd handelt met algemene beginselen van behoorlijk bestuur
en redelijkheid en billijkheid. De heer Hassing voert in de pleitno-
titie van 29 maart 2013 diverse gebeurtenissen en omstandighe-
den aan ter onderbouwing van zijn standpunt. Deze zijn hieron-
der opgesomd (1-12).
1.
Het niet beschikbaar stellen van relevante stukken inzake
zijn royement en het niet naleven van de uitspraak CvB 12-
03.
2.
Het niet ontvangen van antwoorden op zijn vragen over de
ingediende klacht en het aanmelden van getuigen.
3.
Kennelijk onbehoorlijk bestuur van het Hoofdbestuur vanaf
de periode van zijn klacht.
4.
De dubieuze rol van de voorzitter van het Hoofdbestuur.
5.
De dubieuze rol van het Hoofdbestuur in de kwestie ‘Kiev
2011’.
6.
Het ontbreken van grondslag voor zijn royement.
7.
Het niet indienen van een klacht bij Raad van Beheer.
8.
De willekeurige besluitvorming van het Hoofdbestuur in on-
derhavige zaak.
9.
Het verkeerd toepassen van het gelijkheidsbeginsel
10. Het vermijden van publiciteit door Hassing.
11. Het zoeken van het Hoofdbestuur van publiciteit.
12. Het aangevochten besluit tot opzegging van het lidmaat-
schap is in strijd met redelijkheid en billijkheid.
Gezien het bovenstaande komt de heer Hassing tot de conclu-
sie dat het hoofdbestuur een nietig dan wel vernietigbaar besluit
heeft genomen en verzoekt de commissie het besluit, om hem
het lidmaatschap op te zeggen, met terugwerkende kracht te
herroepen.
Samenvatting van het verweer van het hoofdbestuur:
In het verweerschrift verwijst het hoofdbestuur naar het verweer-
schrift d.d. 6 februari 2013 inzake ‘Kiev 2011’ (CvB 12-04). In de
betreffende passage voert het hoofdbestuur aan dat alle stukken
betreffende het royement van de heer Hassing aan hem zijn ver-
strekt. Tevens geeft het hoofdbestuur aan dat de beslissing van
de commissie over de nietigheid van het royement (CvB 12-03)
tijdig is gepubliceerd en dat het hoofdbestuur aan allen aan wie
mededeling is gedaan van het besluit tot royement eveneens
mededeling is gedaan van de nietigheid van dat besluit.
Voorts geeft het hoofdbestuur aan wat de redenen zijn waarom
het royement is omgezet in het opzeggen van het lidmaatschap
van de vereniging en welke argumenten hebben geleid tot het
nemen van deze beslissing. Opzegging van het lidmaatschap
heeft geen diffamerend karakter. De lengte van het lidmaatschap
van de heer Hassing en de tijdsduur tussen gedragingen en be-
slissing hebben een rol gespeeld bij het nemen van de beslissing
van het hoofdbestuur. Het hoofdbestuur is tot de conclusie ge-
komen dat artikel 7 lid 3 sub c van de statuten van de VDH van
toepassing is waarin staat dat het lidmaatschap kan worden op-
gezegd als van de vereniging redelijkerwijs niet langer gevergd
kan worden het lidmaatschap van de heer Hassing voort te laten
duren. Het hoofdbestuur is van mening dat daarvan sprake is.
Hiervoor noemt het hoofdbestuur de volgende gronden. Volgens
het hoofdbestuur heeft Hassing het volgende gedaan. Deze zijn
hieronder opgesomd (1-9).
1.
Het schaden van de goede naam van de vereniging, veel van
haar leden en bestuursleden van de VDH.
2.
Het in twijfel trekken van de integriteit van bestuursleden
van de VDH.
3.
Het handelen in strijd met de gedachte achter de doelstel-
ling van de statuten, namelijk het tot elkaar brengen van
elkaar.
4.
Het grievend en onrechtmatig handelen.
5.
Het schade aanbrengen aan de reputatie van de VDH.
6.
Strijdigheid met de grondgedachte van de VDH.
7.
Het uiten van dreigementen.
8.
Het ontbreken van het betrachten van de nodige zorgvul-
digheid.
9.
Het ontbreken van inzicht op de effecten van zijn gedrag.
Samenvatting van de hoorzitting op 25 september 2013:
Tijdens de hoorzitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun
standpunten te verduidelijken, nader toe te lichten en om vragen
van de commissie te beantwoorden. De commissie heeft partijen
gehoord en onderzocht of er nog ruimte is voor een eventueel
herstel van het lidmaatschap.
- De Duitse Herdershond
58