algemeen
VDH
15
De volwassen hond heeft
normaal
tweeënveertig
gebitselementen. In de
boven- en onderkaak be-
vinden zich zes snijtanden,
twee hoektanden (haak-
tanden) en vier premolaren.
In de bovenkaak bevinden
zich daarnaast nog twee
molaren, en in de onder-
kaak drie molaren (afbeel-
ding 1). De stand en plaats
van de gebitselementen is
van groot belang voor het
welzijn van uw hond.
RÖNTGENFOTO
Als de hond ongeveer zes maanden oud is, zijn in de regel allemelke-
lementen gewisseld en zijn alle blijvende elementen doorgekomen.
Het is aan te raden om de pup op die leeftijd te laten controleren
door een dierenarts. Dan kan ook de stand en plaats (occlusie) van
het gebit beoordeeld worden.
Bij sommige hondenrassen ontbreken in bepaalde lijnen de premo-
laren (met name de eerste en derde premolaar, zie afbeelding 2). Als
een hond voor de fokkerij wordt gebruikt, is het belangrijk om in een
vroeg stadium vast te stellen of de hond een compleet gebit heeft.
Onderzoek is mogelijk door rond de leeftijd van drie maanden een
volledige gebitsopname met dentale röntgenfoto’s te maken. Op de
röntgenfoto’s, meestal 7 à 8 stuks voor het gehele gebit, kan met ze-
kerheid vastgesteld worden of de permanente tanden aanwezig zijn
in de kaak. Dit geeft echter geen garantie op het uiteindelijk doorko-
men van deze tanden. Bij afwezigheid van de aanleg van een tand of
kies is het zeker dat de hond een gebitselement mist.
ONDER HET TANDVLEES
Regelmatig zijn gebitselementen wel in aanleg aanwezig, maar blij-
ven deze onder het tandvlees zitten. Dit gebeurt met name bij de
eerste premolaar of bij de snijtanden. Als een hond een tand of kies
mist, is het aan te raden een dentale röntgenfoto te maken. Als het
niet doorgekomen element zichtbaar is op de röntgenfoto, dan kan
overwogen worden met behulp van eenvoudige chirurgie de tand
of kies alsnog te doen doorkomen. Als
dat niet mogelijk is, dan is extractie
(trekken) geïndiceerd. Niet doorgeko-
men elementen kunnen ontaarden in
een dentigene cyste (een met vocht
gevulde holte). Een dergelijke cyste kan
aanzienlijke schade aanbrengen aan de
kaak (afbeelding 3).
CYSTES
Cystes kunnen klinisch worden gekarakteriseerd door zwelling van
de kaak, verplaatsing van de elementen, en eventueel door instabi-
liteit van tanden en kiezen. De cystes bevatten in de regel een rode
heldere vloeistof. Hoewel de cyste in principe niet kwaadaardig is,
kan hij allerlei problemen veroorzaken. Het kaakbot kan dusdanig
aangetast zijn dat er misvormingen of zelfs kaakfracturen optreden.
Verder kan bij cystes in de bovenkaak een belemmering of blokkade
van de luchtpassage in de neus optreden.
Behandeling van de dentigene cyste bestaat uit het verwijderen van
het niet doorgebroken element. Daarnaast moet de cellaag die ver-
antwoordelijk is voor de groei van de cyste (het epitheel) verwijderd
worden. De resultaten zijn in de regel gunstig, en de cystes vullen
zich in tweede instantie weer met kaakbot.
Uiteraard is voorkomen beter dan genezen: de groei van cystes kan
voorkomen worden door niet doorgekomen elementen preventief
te verwijderen. Hiervoor dient de behandelend dierenarts te be-
schikken over een dentaal röntgenapparaat en over ruime ervaring
in de chirurgische extractie van elementen.
Marèse van Haneghem
(dierenarts tandheelkunde Dierenkliniek Kortenoord)
Er bestaan veel misverstanden over gebitten bij honden. Met name over kiezen die niet
doorkomen worden veel onjuiste adviezen gegeven. In dit stukje geven we meer duide-
lijkheid over hoe onzichtbare kiezen benaderd moeten worden.
VAAK ONTBREKEN DE PREMOLAREN
NIET DOORGEKOMEN KIEZEN MOETEN ONDERZOCHT WORDEN
Afbeelding 1: elementen van de hond
Afbeelding 2: gebit van de hond met aanduiding premolaren
Afbeelding 3: dentigene cyste