5
algemeen
VDH
herder in een normale pose staat. Verschillende boeken over verschillende rassen hebben dezelfde
fout gemaakt, ook die boeken die geschreven zijn door vermaarde keurmeesters die beter zouden
moeten weten om niet te rapporteren over iets dat ze in realiteit niet ervaren hebben.
Een ligging van de croupe als hierboven onder een hoek van ongeveer 30 graden t.o.v. de horizon-
tale as. In werkelijkheid ligt het dijbeenbot (femur) verticaler dan de getekende lijn op de linkerfoto.
De foto toont een haast ideale ligging van croupe en gevormde achterhandshoekingen om zo min
mogelijk verlies aan kracht te laten optreden naar richtingen die niet bijdragen aan de voortstu-
wing. De aangegeven lijnen geven echter de ligging van het onderliggende dijbeen en scheenbeen
niet correct weer. Zie de tekening.
VERTICAAL
Op basis van mijn ervaringen in het röntgenen van levende, staande honden, het betasten van de
achterhand omde beenderen te voelen zitten, heb ik herhaaldelijk aangetoond dat het dijbeenbot
verticaal is wanneer de metatarsus (middenvoet) verticaal is. De natuurlijke houding voor Duitse
herders is een pose waarin één achterpoot een beetje (en echt alleen maar een klein beetje) onder
de romp staat om extra steun te geven aan een lang, stevig lichaam. In deze achterpoot zijn zowel
het dijbeenbot als de kuit niet verticaal. Zet je hond nu zo neer dat beidemiddenvoeten (metatarsi)
verticaal staan, parallel aan elkaar. Til de achterpoot van de hond op terwijl je met je vingers voelt
voor het heupgewricht en de kop van de heup, en markeer die plek met een krijtje. Vervolgens
moet je de verlaging tussen de beenderen van het boven- en het onderbeen voelen. Dit is wat la-
ger dan de knieschijf, die is teveel verborgen in kraakbeen om precies gevoeld te kunnen worden.
Markeer ook die plaats met een krijtje. Nu kun je zien dat het dijbeenbot tussen deze twee makke-
lijk te vinden punten behoorlijk verticaal is. (zie figuur 3)
FICTIE
Het hellen van het onderste deel van de dij van de Duitse herder benadert ongeveer het
schuin aflopen van het kruis en het opperarmbeen. Hoewel dit kan variëren, zal deze helling
waarschijnlijk het meest overeenkomen als de middenvoet verticaal staat. Zelfs nu komt dit
niet altijd voor, aan deze overeenkomst wordt meer waarde gehecht dan eigenlijk zou moe-
ten. In een natuurlijke houding is de hoek die het onderste deel van het dijbeen maakt met
het dijbeenbot geen rechte hoek. Opnieuw voel ik me genoodzaakt een slechte formulering
in de AKC-Standaard tegen te spreken, omdat die meer fictie dan feit is. Waarschijnlijk da-
teert die nog uit de tijd dat röntgenfoto’s
nauwelijks gebruikt werden.
EVENWIJDIG
Zelfs von Stephanitz zal zich nog zwak
uitgedrukt hebben toen hij zei dat deze
hoek 90 tot 100 graden, en soms zelfs iets
meer moet zijn. Hij praatte over de hoek
van het bekken (kruis) en het dijbeenbot,
waarvan we hebben aangetoond dat een
rechte hoek niet mogelijk is. Echter, één
van de axioma’s van de geometrie zegt
dat wanneer het kruis parallel ligt aan het
scheenbeen, dat dan de hoek tussen het
dijbeenbot en het scheenbeen gelijk is
aan de hoek tussen het dijbeenbot en het
kruis. Bedenk wel dat deze veronderstel-
ling van parallelle lijnen bij benadering de
beste is. Zoals je nu weet is de hoek tussen
het bekken en het dijbeenbot geen rechte
hoek. Met een helling van 35 graden naar
het kruis, en een bijna verticaal dijbeen-
bot, zal de hoek tussen het onderste deel
van het dijbeen en het dijbeenbot in de
meeste gematigde gehoekte of zelfs zeer
gehoekte honden zo rond de 125 graden
(90 + 35) ten opzichte van de horizontale
lijn liggen, hoe je het ook opmeet. Om een
rechte hoek te krijgen, heb je een horizon-
taal kruis of een naar voren schuin aflo-
pend dijbeenbot nodig, en beide zal je niet
vinden. De hoek tussen de verticale lijn van
de heupholte door het kniegewricht die
het dijbeenbot aangeeft en de lijn van het
kniegewricht naar de punt van de kuit vari-
eert van 95 graden in een ‘extreme’ hond
tot 130 of 140 graden in een minder ge-
hoekte, rechtere (steil gehoekte) hond. Dit
betekent dat de hoek van het lagere deel
van de dij met de horizontale varieert van
5 tot 50 graden in verschillende rassen. De
relatieve lengte van het onderste deel van
de dij is de grootste anatomische factor in
het bepalen van deze hoek.
Aanvullende afbeeldingen en verdere dis-
cussie zouden helpen bij het beter begrij-
pen van de anatomie van de hond. Daarom
raad ik u aan een exemplaar van ‘The Total
German Shepherd Dog’ (http://www.Hof-
lin.com) te kopen, om de illustraties en de
informatie te bestuderen.
Fred Lanting
(vertaling: Wouter Servaas)
figuur 3