Voor veel mensen is iedere afwijking die erfelijk is, een ‘genetische afwijking’. Hoewel er in-
derdaad ziektes zijn waarbij met recht van een genetische afwijking kan worden gesproken,
zijn er ook heel wat problemen die weliswaar een erfelijke component hebben, maar die
toch van totaal andere aard zijn dan de werkelijke genetische afwijkingen.
Genetische en exterieurgebonden afwijkingen
Om doeltreffend te kunnen omgaan met welk genetisch
probleem dan ook, is enig begrip nodig van de relatie tus-
sen genen (genotype) en fenotype. Daar schort het nogal
eens aan, vandaar dat ik in dit artikel wil proberen om fok-
kers en eigenaars wat meer inzicht te geven in de aard van
de problemen waar ze mee te maken hebben.
Echte ‘genetische ziekten’
De eerste duidelijke beschrijving van een relatie tussen
genotype en stofwisselingsziekte staat op naam van Sir
Archibald Garrod, een Engelse arts. Die toonde in 1901
aan dat de erfelijke ziekte alkaptonurie het gevolg is van
een onvermogen om bepaalde aminozuren om te zetten,
wat resulteert in een opstapeling van een bepaald zuur
(homogentisinezuur). Een deel van deze stof hoopt zich
op in het huidweefsel en in het kraakbeen (daar leidt het
tot artritis); de rest wordt met de urine uitgescheiden,
die daarbij zwart wordt. Garrod veronderstelde dat deze
stofwisselingsstoornis veroorzaakt werd door een enzym-
tekort, maar het duurde tot 1958 voordat dit ook werd
aangetoond, toen het betreffende enzym (homogentisi-
nezuur-oxidase) werd ontdekt.
Sinds de dagen van Sir Garrod zijn er talloze andere er-
felijke stofwisselingsziekten ontdekt. Sommige daarvan
kunnen met een strikt dieet in de hand worden gehou-
den, andere niet. Een bijzonder akelig voorbeeld is de
ziekte van Tay-Sachs, waarbij een enzym is betrokken dat
belangrijk is voor de vetstofwisseling. Bij individuen die
lijden aan deze ziekte stapelt zich een stof (ganglioside)
op in het zenuwstelsel. Patiënten lijken bij de geboorte
normaal te zijn, maar verliezen geleidelijk alle motorische
functies en worden meestal niet ouder dan 3 jaar. Behan-
deling is niet mogelijk.
Mutaties
Bij de meeste van deze ziektes gaat het om mutaties die
tot gevolg hebben dat er een niet functioneel enzym
wordt geproduceerd, of helemaal geen enzym. Bij hetero-
zygote individuen is meestal het aanwezige gezonde gen
in staat om voldoende enzym aan te maken voor normaal
‘onderhoud’. Maar in enkele gevallen moeten ook dragers
Is er een weg terug?
(heterozygoot) voorzichtig zijn met hun dieet, of vertonen zij ook sympto-
men, zij het minder ernstig dan homozygote lijders.
Voorbeelden van erfelijke stofwisselingsziekten bij honden zijn PFK (phosp-
hofructokinase deficiency) bij de Cocker en Springer Spaniel, en PK (pyruva-
te kinase deficiency) bij Basenjis.
Niet alle mutaties hebben betrekking op stofwisselingsprocessen. Bij som-
mige mutaties gaat het om eiwitten die een structurele rol vervullen in
cellen en weefsel. Bij andere gaat het om regulerende genen, die tijdens
de ontwikkeling de juiste opeenvolging van gebeurtenissen bewaken. Als
daar iets fout gaat kunnen er problemen ontstaan zoals hartafwijkingen,
of bijvoorbeeld een embryonale nier die zich niet volledig ontwikkelt. Al
dergelijke afwijkingen kunnenmet recht worden beschouwd als genetische
ziekten, omdat er steeds een directe relatie is tussen één bepaald gemu-
teerd gen en een specifiek probleem.
Exterieurgebonden afwijkingen: het resultaat van onnatuurlijke selectie
Problemen zoals maagtorsies (gastric dilatation-volvulus, of GDV) en heup-
dysplasie hebben duidelijk een genetische component, maar ook een om-
gevingscomponent, en wellicht ook nog een gedragscomponent (en ge-
drag op zijn beurt wordt weer deels door de genen bepaald).
Maagtorsie is niet een ‘genetische ziekte’ in dezelfde zin als de stofwisse-
lings- en andere ziektes die hierboven genoemd werden, en het lijkt on-
waarschijnlijk dat één enkel gen verantwoordelijk is voor maagtorsie. Een
maagkanteling kun je beter vergelijken met een aanval van zware indigestie
bij een mens. Sommige mensen zijn daar veel vatbaarder voor dan ande-
ren, en daar kan heel goed een erfelijke aanleg bij in het spel zijn, maar er
zijn ook andere factoren die een rol spelen. Onderzoek naar maagtorsies
geeft aan dat voedingsgewoonten, gedrag en lichaamsbouw allemaal een
rol spelen.
Even los van de vraag in hoeverre gedrag genetisch is bepaald, wijzen de re-
sultaten erop dat de kans op maagkanteling toeneemt met de grootte van
de hond, en met de verhouding tussen diepte en breedte van de borstkas.
Dit is een exterieurprobleem, geen genetische ziekte.
Lichaamsbouw
Natuurlijk wordt de lichaamsbouw uiteindelijk bepaald door de genen,
maar niet door één enkel gen. Waarschijnlijk zijn er tientallen of zelfs hon-
derden genen betrokken bij de uiteindelijke vorm en grootte van hoofd,
romp, ledematen. Overal waar genetische variatie is, kan men selecteren,
voor groter, kleiner, smaller, breder etc. Als de liefhebbers van mening zijn
dat een grotere, rankere hond meer ‘adel’ heeft, dan zal er meer worden
10
algemeen
VDH