gefokt met honden die aan dat beeld voldoen, en de populatie als geheel zal
opschuiven naar een lichaamsbouw die samengaat met een verhoogde kans
op maagkantelingen.
Als het erom gaat hoe we zulke problemen moeten aanpakken is de oplossing
in theorie simpel. Stoppen met het fokken van honden die qua bouw een aan-
leg hebben voor maagtorsie, en selecteren op een iets kleiner type, met een
wat minder diepe en smalle borstkas. Voor sommige fokkers zal dit ‘een stap
terug’ betekenen, maar we moeten nu eenmaal kiezen: het één - de gezondheid
- of het ander - een adellijker type - moet opgeofferd worden.
Natuurlijke selectie
Ik wil niet uitsluiten dat, van twee honden met gelijke lichaamsbouw, de één
meer aanleg zou kunnen hebben voor maagtorsie dan de ander, op grond
van één of meerdere genen. Als we deze genen zouden kunnen identificeren,
zouden we het optreden van maagtorsies misschien een beetje terug kunnen
brengen en tegelijk toch iets van de gewenste ‘verfijning’ in het type kunnen
behouden. Afgezien van een grotere kans op maagtorsie is er waarschijnlijk
niets mis met een grote, smalle hond. Maar opzettelijke selectie voor een li-
chaamsbouw die in functioneel opzicht niet deugt, is natuurlijk vragen om
moeilijkheden.
Wilde hondachtigen bewegen niet stuntelig. Degenen die dat wel zouden
doen, zouden door natuurlijke selectie worden uitgeschakeld. Na duizenden
jaren van evolutie heeft het spieren beendergestel van de gemiddelde wolf een
balans bereikt die efficiënt is. Omdat er binnen de genenpool variatie is, is er al-
tijd de mogelijkheid van een toevallige combinatie van genen die een individu
oplevert dat sneller en efficiënter beweegt. De kans op een minder efficiënte
combinatie bestaat óók, maar het is niet waarschijnlijk dat zo’n individu het bin-
nen de populatie ver schopt.
Extremen
In de niet-natuurlijke wereld van de showhond kan een individu afgeschermd
worden van natuurlijke selectie, en kan een extreem exterieur wèl bevoordeeld
worden als de fokker of het publiek denkt dat het aantrekkelijker is, of alleen
maar ‘bijzonder’. Twee van zulke extreme honden gecombineerd, kunnen pups
geven die nóg extremer zijn, en nóg meer in trek. Maar veranderingen in één
onderdeel moeten vergezeld gaan van veranderingen in
andere onderdelen, want anders zal er een krachtenver-
deling resulteren waar de componenten structureel ge-
zien niet op gebouwd zijn. Dat leidt tot onderdelen die
makkelijk beschadigd of misvormd kunnen worden in de
groeifase van de hond.
In zulke gevallen gaat het niet om genen die ‘slecht’ zijn
en die hun functie niet, onvoldoende of verkeerd vervul-
len, dan gaat het alleen maar om een slechte combinatie
van genen. Maar als tijdens de ‘onnatuurlijke selectie’ de
genen die nodig zijn voor een goede combinatie weg ge-
selecteerd zijn, hoe kan een ras dan nog terug?
John B. Armstrong, 1997, 1998
vertaling: Janneke Scholten
Oorspronkelijke titel: The Nature of Genetic Diseases
www.canine-genetics.com/gendis.htm
Een probleem zoals
heupdysplasie heeft
duidelijk een genetische
component, maar ook een
omgevingscomponent,
en wellicht ook nog een
gedragscomponent.