11
grond van artikel 8, lid 1 van de Statutenmet onmiddellijke ingang
gedurende de periode van één jaar geschorst.
- Het Hoofdbestuur geeft aan dat de impact van dit geval op de ver-
eniging, in alle geledingen, zeer groot is geweest en dat daarop de
betreffende maatregel is genomen. Afzonderlijke bestuursleden
hebben veel klachtbrieven ontvangen en het Hoofdbestuur heeft
zich genoodzaakt gezien positie in te nemen.
- Daarbij is gekozen voor schorsing voor demaximale termijn, tewe-
ten één jaar, terwijl ook volstaan had kunnen worden met schor-
sing ‘gedurende het nadere onderzoek’. Uit navraag blijkt dat het
Hoofdbestuur feitelijk heeft bedoeld de maatregel van schorsing
op te leggen voor de periode tot en met het nadere onderzoek
van de Commissie van Beroep. Dat blijkt ook uit de brief waarbij de
schorsing wordt opgelegd, waarin het Hoofdbestuur schrijft: ‘Wij
wachten het onderzoek door de Commissie van Beroep vooreerst
af alvorens een definitief besluit te nemen.’
Ter zitting heeft de Commissie van Beroep de te volgen procedure
geschetst: op deze plaats is aan de orde de vraag of het Hoofdbe-
stuur de maatregel van een schorsing heeft kunnen opleggen. Over
de inhoudelijke kwestie van de vermeende mishandeling doet de
Commissie van Beroep op een later tijdstip, na bestudering van de
stukken en na het toepassen van hoor en wederhoor, uitspraak. Aan
deze laatste uitspraak ligt ook een onderzoek ter plaatse ten grond-
slag. Dat onderzoek vindt plaats in de maand februari 2016. Naar ver-
wachting zal de Commissie van Beroep in de maand maart van 2016
uitspraak doen.
Overwegingen van de Commissie van Beroep
Alles in aanmerking nemende, overweegt de Commissie van Beroep
het volgende:
- Artikel 8, lid 1 van de Statuten spreekt over ‘schorsing voor de pe-
riode van ten hoogste één jaar ingeval het lid bij herhaling in strijd
handelt met zijn lidmaatschapsverplichtingen, met de statuten of
reglementen of door handelingen of gedragingen de vereniging
op onredelijke wijze heeft benadeeld’.
- Het Hoofdbestuur heeft op gerechtvaardigde gronden kunnen
komen tot het besluit om de heer Blenkers te schorsen. Gezien de
ophef en commotie die is ontstaan na het voorval dat de aanlei-
ding voor de schorsing is geweest, heeft het Hoofdbestuur zich,
conform artikel 8 van de Statuten, in het belang van de vereniging
genoodzaakt gezien een standpunt in te nemen. Het Hoofdbe-
stuur geeft daarmee volgens de Commissie van Beroep blijk van
een juiste invulling van haar rol als verenigingsorgaan.
- Het is raadzaam om bij het opleggen van een (disciplinaire) maat-
regel eenduidigheid te hanteren bij de termijn waarvoor die maat-
regel geldt.
Uitspraak van de Commissie van Beroep
1. Het beroepschrift van de heer Blenkers is ongegrond. Het be-
streden besluit van het Hoofdbestuur d.d. 24 september 2015
blijft derhalve in stand;
2. Het Hoofdbestuur wordt geadviseerd om, gezien de algemene
rechtsbeginselen, terstond na afronding van het onderzoek van
de Commissie van Beroep naar de vermeende mishandeling, een
definitief besluit te nemen over het lidmaatschap van de heer
Blenkers van de VDH;
3. Het gestorte bedrag als bedoeld in artikel 11 B van het Regle-
ment van de Commissie zal niet aan de heer Blenkers worden
terugbetaald;
4. Deze uitspraak wordt, gelet op artikel 18 A van het Reglement
van de Commissie, bij eerstvolgende gelegenheid gepubliceerd
in de ’Duitse Herdershond’.
Namens de Commissie van Beroep,
Mr. J.P. van Dorp