21
VDH -
bestuuursmededelingen
-
NB. 1 van de Commissie.
De door de heer Hassing aangeboden informatie is inmiddels
bij de Commissie bekend, maar levert naar haar oordeel geen
bewijs op dat de voorzitter de heer Hassing tendentieus heeft
aangemoedigd of zich niet neutraal heeft opgesteld in deze
kwestie.
NB. 2 van de Commissie.
Uit de overlegde mailwisseling tussen de heer Hassing en het
hoofdbestuur blijkt inderdaad dat de informatieverstrekking
in de richting van de heer Hassing moeizaam verloopt c.q. is
verlopen.
Overwegingen en conclusies van de Commissie
In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of het hoofdbe-
stuur kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd en daarmee een
onrechtmatige daad heeft begaan jegens de heer Hassing.
1.
Het geschil valt binnen de werkingssfeer van de Statuten
van de VDH.
2. De Commissie is op grond van artikel 7 lid 5 van de Sta-
tuten van de VDH bevoegd om over deze kwestie een
uitspraak te doen en de heer Hassing is ontvankelijk in
zijn beroep.
3. De Commissie is van oordeel dat er sprake is van kenne-
lijk onbehoorlijk bestuur als het bestuur handelt in strijd
met:
a.
de wet of de statuten van de vereniging;
b. de redelijkheid en billijkheid die door de wet wordt
geëist;
c.
een reglement van de vereniging.
4. In de onderhavige kwestie is geen sprake van strijd met
de wet, statuten of reglement (3.a.+c.), maar gaat het om
de vraag of het handelen van het hoofdbestuur de gren-
zen van redelijkheid en billijkheid heeft overschreden
(3.b.).
5. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat vanaf
het moment van de hoorzitting op 17 augustus 2011
het hoofdbestuur ten opzichte van de heer Hassing niet
transparant heeft gehandeld. Het besluit om de heer
Hassing te royeren kwam voor hem onverwachts terwijl
het hoofdbestuur al ruim van te voren het voornemen
had de heer Hassing te royeren, mits het verhandelde op
de zitting op 17 augustus 2011, betreffende de door hem
ingediende klacht over ‘Kiev 2011’, zich niet tegen dit roy-
ement zou verzetten. Bovendien heeft het hoofdbestuur
het principe van hoor en wederhoor niet toegepast bij
het royement.
6. Gelet op het karakter en effect van een royement op de
persoon in kwestie had het hoofdbestuur moeten be-
seffen dat dit niet het voorbeeld is van een zorgvuldig
optreden en behoorlijk bestuur en is daardoor in strijd
met de redelijkheid en billijkheid die de wet vereist (3.b.).
Dit geldt des te meer nu de besluiten over het royement
van de heer Hassing door de Commissie in een eerder
stadium nietig zijn bevonden door het ontbreken van
het vereiste quorum.
Op dit punt acht de Commissie het
beroep gegrond.
7.
Het hoofdbestuur heeft inmiddels het besluit tot roye-
ment omgezet in een opzegging van het lidmaatschap
en heeft de heer Hassing de gelegenheid geboden de
daarop betrekking hebbende stukken in te zien en zijn
beroepschrift voor te bereiden. Dit beroepschrift (CvB
13-03) is ingediend en zal op verzoek van de heer Has-
sing, eerst nadat in de nu voorliggende zaak uitspraak is
gedaan, worden behandeld door de Commissie. Bij die
procedure zal ook de klacht van de heer Hassing over de
naleving van de uitspraak van de Commissie (CvB 12-03)
worden meegenomen.
8. De Commissie ziet geen aanleiding en statutair geen mo-
gelijkheden om de schorsing die gekoppeld is aan het
opzeggen van het lidmaatschap te vernietigen of nietig
te verklaren.
Op dit punt acht de Commissie het beroep on-
gegrond.
9.
De Commissie is voorts van oordeel dat de onzorgvuldig-
heden zodanig door het hoofdbestuur zijn hersteld dat
er thans geen sprake is van onrechtmatig handelen ten
opzichte van de heer Hassing in de zin van de wet.
Op dit
punt acht de Commissie het beroep ongegrond
.
De uitspraak van de Commissie:
Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie beslo-
ten het beroep van de heer Hassing
gedeeltelijk gegrond
te
verklaren.
Tevens bepaalt de Commissie dat:
a.
ieder de eigen kosten in deze beroepzaak draagt;
b. het gestorte bedrag als bedoeld in artikel 11 B van het
Reglement van de Commissie voor de helft zal worden
terugbetaald aan de heer Hassing;
c.
gelet op artikel 18 A van het Reglement van de Commis-
sie, deze uitspraak bij eerstvolgende gelegenheid zal
worden gepubliceerd in de ‘Duitse Herdershond’.
De Commissie van Beroep,
Mr. J.P. van Dorp, voorzitter
Namens deze,
D.B.F. Ligtenbelt- Fomenko, secretaris